De Wet open overheid is op 19 april aangenomen door de Tweede Kamer. De wet houdt een majeure wijziging in van wetgeving inzake openbaarheid van overheidsinformatie.
Begrippen als ‘wobben’, ‘wob-verzoeken’, ‘bigwobber’, ‘opwobben’ zullen dus – als het aan de Tweede Kamer ligt – tot het verleden gaan behoren. Of die wens van de Tweede Kamer bewaarheid wordt, is evenwel nog de vraag. Hoewel de VNG bij de Tweede Kamer dus nog bakzeil haalde, gaat de strijd onvermoeibaar door. Dat dit niet altijd alle sympathie heeft, bijvoorbeeld van lokale raadsleden, ten spijt.
Reden voor voornoemde strijd, zou zijn dat de Woo “volstrekt onuitvoerbaar is”. Het persbericht van de VNG geeft een aantal argumenten tegen de Woo. Die argumenten behoeven de komende tijd op deze plaats een bespreking.
Een eerste argument tegen de Woo is dat veel informatie door de overheid uit zichzelf openbaar moet worden gemaakt. De zogeheten actieve openbaarmaking is uitgangspunt voor alle documenten over onder meer het beleid, de voorbereiding, uitvoering, naleving, handhaving en evaluatie (artikel 3.1). Hoewel de VNG dit uitgangspunt lijkt te omarmen, is zij niet gelukkig met de gekozen opzet in de Woo. Ik kan daar wel een beetje inkomen. De Woo gaat er immers vanuit dat de overheid bij het besluit tot actieve openbaarmaking ook melding maakt van het niet openbaar maken van andere informatie. Inderdaad een aanzienlijke lastenverzwaring ten opzichte van de huidige praktijk, met de nodige praktische bezwaren.
Denk maar eens aan de te beantwoorden vraag over welk onderwerp het besluit tot actieve openbaarmaking gaat. Om een recent voorbeeld van een Wob-procedure aan te grijpen: moet minister Kamp op grond van de Woo alle informatie over de gaswinning in Groningen in zijn algemeenheid actief openbaar maken of kan hij zich beperken tot de afspraken tussen het ministerie van EZ en Shell en Exxon? En in geval van dat laatste, kan dat dan gaan over een bepaalde periode, bijvoorbeeld de afgelopen vijf jaar?
Daarbij komt dat de Woo een opsomming kent van documenten die in ieder geval openbaar gemaakt moeten worden (artikel 3.3). Buiten de nu al actief openbaar gemaakte documenten als algemeen verbindende voorschriften, verslagen van vergaderingen van gemeenteraden e.d., ziet het ook op ingekomen stukken voor die vergaderingen, agenda’s, besluiten en besluitenlijsten, convenanten en beleidsovereenkomsten, alle beschikkingen (met uitzondering van enkele specifieke soorten beschikkingen) en besluiten over uitgaven hoger dan EUR 250.000,–. Een ogenschijnlijk grote hoeveelheid aan documenten waarover het bestuursorgaan zijn gedachten zal moeten laten gaat of bepaalde uitzonderingsgronden of beperkingen aan openbaarmaking in de weg staan.
Dit moet ook nog eens gebeuren binnen twee weken nadat de informatie is vastgesteld of ontvangen. Ook zo’n moment dat voor discussie vatbaar kan zijn. Helemaal nu de wet ook een uitzondering kent voor bepaalde soorten documenten.
Hoewel dus veel valt te zeggen voor de actieve openbaarmaking is de vraag of de toename aan besluiten (en dus juridische procedures) en de grote hoeveelheid aan documenten waar het hier om gaat, nu echt bijdraagt aan de controle op de goede en democratische bestuursvoering. Zeker als bedacht moet worden wat deze opzet betekent aan kosten die gemoeid gaan met het voorbereiden van al deze besluiten.