In een uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt een aantal aspecten die spelen bij de Wob (en de Woo) (weer) verduidelijkt.
Evenzo als op deze site werd betoogd tijdens de grote discussie over de sms-jes van Rutte bevestigt de rechtbank dat de Archiefwet niet maakt dat alle digitale tekstberichten bewaard moeten worden. En bovendien maakt het niet naleven van de Archiefwet niet dat in een Wob procedure vervolgens gesteld kan worden dat onvoldoende is gezocht of informatie ten onrechte niet openbaar is gemaakt (zie uitgebreid deze blog). Zoals al eerder gesteld heeft deze discussie onder de Woo – met de zorgplicht van artikel 2.4, eerste lid – een andere nieuwe dimensie gekregen, al kan worden betwijfeld of de uitkomst een hele andere is.
Ook in lijn met vaste rechtspraak is de verdeling van de bewijslast als het om zoeken naar documenten gaat en de stelling dat ‘er toch meer moet zijn’. Verzoeker is – na een serieuze zoekslag (hier twee keer zoeken kennelijk) – aan zet!
Bijzonder wordt de bespreking van artikel 11 van de Wob (persoonlijke beleidsopvattingen in documenten van intern beraad). Niet zo zeer als het gaat om het niet anoniem openbaar kunnen maken omdat de context een en ander tot herleidbaar zou maken. Wel als de rechtbank ingaat op de stelling van appellant dat geanticipeerd zou moeten worden op de Woo, mede vanwege de brief van Ollongren in vervolg op Ongekend Onrecht én in het kader van de behandeling van de Woo. Het rijk zou immers eerder toepassing geven aan de bevoegdheid van anoniem openbaar maken! De rechtbank ‘begrijpt uit het betoog van eiseres’ dat uit de brief zou volgen dat het onder de Woo allemaal anders wordt. In die redenering loopt het dan mis omdat de besluitvorming van voor 1 mei 2022 (inwerkingtreding Woo) is. Dat zal appellant toch niet bedoeld hebben (of onduidelijk hebben betoogd dus kennelijk) want de brief maakte duidelijk dat het Rijk alvast vooruit ging lopen op de inwerkingtreding van de Woo. Kritischer op dit punt was recent nog de Rechtbank Midden-Nederland (zie update).